NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Bargius, joannes

betekenis & definitie

BARGIUS (Joannes), geb. te Amsterdam 22 Sept. 1552 gest. te Haarlem 16 Juli 1600. Hij trad 5 Sept. 1578 in de Societeit van Jezus en was van 1584-1596 novicenmeester. In 1593 ondernam hij, op last zijner oversten, een visitatiereis door de Noordelijke Nederlanden, waarheen in 1592 de eerste 2 Jezuïeten gezonden waren. Hij bezocht de gewesten Overijsel, Utrecht en Holland en bracht daarna het verslag van zijn bevindingen uit. Als gevolg daarvan werden nog twee Jezuïeten, waarvan hij er één was, naar de Noordelijke Nederlanden gezonden. B. zelf werd tot eersten overste benoemd der ‘Noord-Nederlandsche Jezuïeten-missie’ en vestigde zich in 1597 te Haarlem. Het verblijf der Jezuïeten bleef niet onopgemerkt, want reeds in 1596 werd het eerste plakkaat tegen hen uitgevaardigd. Grooter zorg nochtans baarde B. de verhouding met den apost. vic. Mgr. Sasbout Vosmeer, die, om verschillende grieven, hun vertrek eischte, althans van B. en pater de Leeuw. Door bemiddeling van den nuntius te Brussel kwam echter 16 Nov. 1598 een ‘modus vivendi’ tot stand, welke den apost. vic. slechts ten halve voldeed. Fr.v. Dusseldorp getuigt van B., dat hij ‘onder de katholieken met veel vrucht gewerkt heeft en vele ketters tot den schoot der Kerk heeft teruggevoerd.’ Zijn lijk werd in een kleerenkist in 't geheim naar Utrecht vervoerd en door het hoofd der Johanniters der utrechtsche Balije in de kerk zijner orde bijgezet.

Zie: Arch. Bisd. Utrecht V, 306; VI, 405; Ol. Manarei, De Rebus Societatis Jesu Commentarius (Florentiae 1886) 196; Annales Fr.Dusseldorpii 271; R. Fruin, Wederopluiking van het Catholicisme in Verspreide Geschriften III, 323.

Derks

< >