BACKHUIJSEN (Tilmann Willem)ofBackhusius, geb. teOstende 16 Juni 1687, overl. te Brugge 27 Apr. 1779. Hij bezocht de school der Berrulliaansche Oratorianen te Oostende, bestudeerde de humaniora te Boulognes.M. en volgde onder Opstraet en Hennebel de lessen der wijsbegeerte aan de universiteit te Leuven.
Daarna verbleef hij een jaar in de abdij der Cisterciënsers te Orval, en ging toen wederom naar Leuven, waar hij in het hollandsche college ‘Pulcheria’ onder leiding van den president Petrus Melis zich in de godgeleerdheid bekwaamde. Van 1713-1717 verbleef hij te Beaupré in Lotharingen in de abdij der Cisterciënsers, waar door de lezing van verschillende jansenistische geschriften, zijn jansenistische denkbeelden, die hij al vroeger had opgedaan, niet weinig werden versterkt. In 1717 sloot Backhusius zich te Utrecht aan bij de Jansenisten. Hij wist spoedig daarop Mgr. Soanen van Senez te bewegen om hem met nog drie andere candidaten der holl. Jansenisten de H. wijding van het priesterschap toe te dienen op 17 Dec. 1718.C. Stakenburg, zich noemende algemeen-vicaris van het openstaande aartsbisdom Utrecht, benoemde Backhuysen na diens wijding tot kapelaan te Huisduinen of den Helder, waar hij 19 maanden den jansenistischen pastoor Godefridus Verheul ter zijde stond. In dien tijd appelleerde hij mede tegen de Bulla ‘Unigenitus’. 11 Jul. 1720 werd Backhuysen door Cornelius van Steenhoven overgeplaatst naar het eiland Noordstrand. Naar aanleiding van deze benoeming begon hij te twijfelen aan de rechtmatige aanspraken der jansenistische clerezij (zie Bijdr.
Gesch. Bisdom Haarlem IX, 99 enz . ), welk wantrouwen niet weinig werd vermeerderd, toen de Jansenisten overgingen tot de keuze en wijding van een eigen bisschop tegen de goedkeuring van Rome. Echter gaf hij nog geen uitvoering aan het bij hem opgekomen plan om de partij der Jansenisten te verlaten, want in Juli 1723 zien wij hem door G. van Dijk benoemd tot pastoor te Vianen. Einde Jan. of begin Febr. 1724 begaf Backhuysen zich naar Joannes van Bijlevelt, den toenmaligen apostolischen vicaris der Hollandsche zending om zijn dwaling af te zweren en zich te laten opnemen in de roomsch-katholieke Kerk. 24 Mei 1724 werd hij door Rome ontslagen van alle beloopen kerkelijke straffen.
Backhuysen was van plan om in Vianen te blijven wonen, doch op bevel van den internuntius te Brussel, Mgr. Spinelli, verliet hij 28 Febr. 1724 dit stadje en begaf zich door bemiddeling van den vicaris-generaal C.P. Hoynck van Papendrecht naar den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, Mgr. d'Alsace. Sinds 1724 trad hij in gedrukte en ongedrukte geschriften op als een fel bestrijder der utrechtsche scheuring, wat hij gebleven is tot zijn hoogen ouderdom. In 1725 gaf hij zijn Plenaria SedisApostolicae uit, om te bewijzen, dat het utrechtsche kapittel geen canonieke rechtsgeldigheid bezat. Het jaar daarop verscheen zijn Responsio apologetica om zijn overgang tot de r.k.
Kerk tegen alle aanvallen te verdedigen. Ten gevolge. van zijn strijd met de Jansenisten zien wij hem in de jaren na zijn bekeering herhaaldelijk Mechelen verlaten om te Utrecht, Amsterdam en elders de Jansenisten in hun meest versterkte burchten aan te tasten. Van zijn strijdmethode kan in het algemeen worden gezegd, dat hij in zijn geschriften wel altijd trouw de waarheid diende, maar het zeer dikwijls deed op minder voorzichtige wijze. Zijn voortvarende ijver bezorgde hem vele vijanden, niet alléén bij zijn tegenstanders, maar ook bij zijn katholieke vrienden, die in hem een minder welkomen medestrijder begroetten. Gevolg was, dat hij door zijn geestelijke overheid in het laatst van 1734 of begin 1735 voor goed van het strijdperk naar de Zuidelijke Nederlanden werd teruggeroepen (zie Archief Gesch. Aartsbisdom Utrecht 1,319).
Hij vestigde zich achtereenvolgens te Leuven, Mechelen en Brussel, waar hij kapelaan was in het huis van graaf Frederik de Harrach, eerste-minister van Maria Elisabeth. Na zijn benoeming tot kanunnik der St. Donatiaanskerk leefde hij te Brugge tot zijn dood.
Hij schreef: Plenaria Sedis apostolicae in missionem Batavam asserta jurisdictio (1725, 2e dr. Amst. en Gent 1726); van dit geschrift verscheen een uitgebreide, onvoltooide omwerking (Utrecht 1726-1732,3 vol.); Responsio apologetica Tilmanni W. Backhusii (Amst. 1726); Epistola ad perillustrem etspectatissimum Dominum
N.N. (Amst. 1727); van dit schrijven verscheen een uitgave in klein 12o en een holl. vertaling waarschijnlijk van Backhusius (zie W. Kemp, Hst verhaal der Utrechtsche Kerk IX, 18); Memorie aan de Ed. Mog. H.H. Staten van Hollanten W.-Frieslandt, ingediend in hetnajaar van 1726. Backhuysen was ontwerper en opsteller (zie zijn werk de Z.B. van Espen 43); Brief van Germanus Veridicus aan Willebrord Kemp (Utrecht 1729); DeZegero Bernardo van Espen, waarschijnlijk uitgegeven 1770, 2e druk verscheen te Leuven. Kort daarop verscheen het opnieuw onder den titel: Acta Z.B. van Espen in Univ. Lovan.
J.U. Dis. etSS. Can. olim Professoris. Uit 1773 bestaan twee ongedrukte fransche vertalingen, in 1778 verscheen een ital. te Assisi (zie L. Mozzi, Histoire des révolutions del'Eglise d'UtrechtII, 186). In 1827 verscheen een nieuwe lat. vertaling bewerkt door Fr. Xav. de Ram, te Mechelen gedrukt. F.J. van Vree bezorgde ons een holl. vertaling (Utrecht 1836). In handschrift vinden we nog: Plenaria Sedis Apostolicae (dit ms. is een kort begrip van het boven vermelde); Catalogus seu compendiosa descriptio sacerdotum refractariorum, waarschijnlijk voltooid in 1732 of 1733 (zie Analectes pour servir a l'Hist eccl. de la Belgique XI, 395); Een Latynsche memorie opgesteld in 1730 en 1731 tegen den eed, die door de Staten van Holland gevorderd werd in Sept 1730. Verder manuscripten en brieven; zie Archief Gesch. Aartsb. Utrecht VI, 304-330. In het aartsb. archief te Utrecht en aan de pastorie te Vogelenzang worden nog brieven van hem bewaard.
Zie: A. van Lommel, Tilmannus Guilielmus Backhusius; eene Levensschets (Delft 1879); Biographie nationale I, 603. de Groot