ARXHOUCK (Johannes), geb. te Utrecht 3 Aug. 1687, gest. te Veere 2 Jan. 1762, zoon van Adriaan A. en Christina van Beyeren, hoorde wellicht colleges in zijn geboorteplaats, maar werd 13 Febr. 1705 als stud. theol. ingeschreven te Leiden en vervolgens in 1710 te Franeker, waar hij vooral de lessen van Vitringa en Röell volgde. In 1711 werd hij proponent bij de classis van Amersfoort en in plaats van zijn gestorven neef Johan de Visscher in 1713 beroepen als predikant te Vrouwenpolder (W.), waar hij 30 Juli is bevestigd.
Van hier werd hij 17 Mei 1722 beroepen naar Veere (bev. 1 Sept.), waar hij 24 Sept. 1731 huwde met de weduwe van den veerschen burgemeester Jacob Godin nl.Adriana Johanna Govaarts. Haar spoedig overlijden in 1744, gevoegd bij een inwendig, smartelijk gebrek deed hem Jan. 1747, op zijn verzoek, emeritaat verwerven. A. was niet van talent ontbloot. Van zijn portret, in 1753 geschilderd door P. Oets, bestaat een gravure door J. Houbraken met vers van A.'s collega Andreas Andriessen (I kol. 138); zijn ambtgenoot Jac. de Schoesetter hield over A. een lijkrede. Men heeft van hem: Het gelukkig en ongelukkig einde der rechtvaardigen en godtlozen... nader verklaart... op het Lusthuis te Zoestdijk voor... den prins en princesse, douariere van Oranje en Nassau (Amst. 1749).
Zie: Boekzaal 1762, I, 330-34; 1749, II, 383-414; Renier, Nieuwe naamlijst van pred. te Vere (Midd. 1834); Zelandia ill. I (Midd. 1876) 598, 99;Visscher en van Langeraad, Het prot. Vaderland I (Utr. 1904) 262-63. de Waard