ANDRIESSEN (Jacobus), geb. te Middelburg 17 Febr. 1673, gest. te Axel 5 Febr. 1739, zoon van den middelburgschen koopman Andreas A. uit Geeraardsbergen in Vlaanderen, die 12 Aug. 1670 huwde met Johanna, de dochter van den uit dezelfde stad afkomstigen Jacques der Kinderen en Maria van Audenaarde. Jacobus werd in 1684 leerling der latijnsche school te Middelburg en vandaar in 1689 naar de academie bevorderd.
Aan de hoogeschool te Franeker studeerde hij onder Röell, Schotanus en Andala, aan die te Utrecht onder Witsius en van Halen, waarna hij Nov. 1693 proponent werd bij de classis van Walcheren. 22 Febr. 1694 werd hij beroepen naar Schoondijke, waar hij Mei d.a.v. werd bevestigd en 28 Febr. 1696 huwde met Adriana, dochter van Jan Saeldersen Meggelina Abrams,11 Jan. 1678 te Middelburg geb., ald. overl. 17 Dec. 1702. In 1703 werd A. predikant te Colijnsplaat en vervolgens, in plaats van Fr. Sohier, 8 Febr. 1705 beroepen naar Goes, waar hij 19 Juli werd bevestigd, zijn broeder Johanne tot ambtgenoot had en 26 Febr. 1706 hertrouwde met Elisabeth, dochter van Philips de Waal enDigna de Graaf.18 Nov. 1708 werd hij beroepen naar Vlissingen, waar hij 10 Mrt. 1709 werd bevestigd en 15 Mei 1734 emeritus verklaard. Hij vestigde zich daarop te Axel. Uit zijn eerste huwelijk sproten o.a. Johannes en Andreas (1), uit zijn tweede Jacobus A. (de Waal) (kol. 139 en onder).
Zie: Vrolikhert, Vlissingsche kerkhemel (Vliss. 1758) 216-19; ab Utrecht Dresselhuis, Herv. gem. te Goes (ald. 1847) XXII; Voegler, de Leerl. van het Middelb. gymn. in ArchiefZeeuwsch Gen. (1906) 27 en genealogie Nederl. Leeuw XXV (1907) 241. de Waard