AMPT (Carl Georg), zoon van Abraham (geb. 24 Juli 1725 te Frankfurt a.M., hoogleeraar in de philosophie te Neuchâtel, overl. 17 Oct. 1807 te Gorinchem) en vanJohanna Charlotta Binder; geb. 18 Mrt 1746 te Oppenheim in de Keurpaltz, overl. 2 Mei 1824 te Nijmegen; trad op 24 Mei 1758 als cadet in hollandschen dienst bij het regiment Zwitsers van Bousquet; werd 13 Aug. 1763
adjudant, 15 Mei 1771 vaandrig, 15 Jan. 1775 onder-luitenant, 1 Mei 1779 luitenant, 2 Juni 1784 onder-majoorte Grave, 1 Juli 1788 kapitein bij het regiment Hardenbroek, 15Sept. 1790 majoor en op 30 Juli 1795 gepensionneerd. Hij was achtereenvolgens 19 Mei 1797 inspecteur der revuën over de fransche troepen, op 24
April 1804 als kolonel; daarna werd hij 24 Sept. 1806 directeur bij de recruteering en 27 Mei 1808 directeur der koninklijke kweekelingen. In het jaar 1810, toen Holland bij Frankrijk werd ingelijfd, ging hij 1 Sept. infranschen dienst over en werd 15 Nov. 1811 gepensionneerd. In nederlandschen dienst kreeg hij 23 Nov. 1813 zijn benoeming tot plaatselijken commandant te Rotterdam, daarna als zoodanig op 26 Febr. 1814 te Nijmegen. Op 21 April 1815 verwierf hij den rang van generaal-majoor-titulair. Hij had in 1799 den veldtocht in Noord-Holland, in 1800 dien in Duitschland medegemaakt. Hij huwde 8 Juli 1776 te Mill (N.B.) met Albertina Rovers, geb. 20Oct. 1753teGrave, die20 Nov. 1837te Nijmegen overleed.
Hun vijf zonen worden in dit deel vermeld.
Naar gegevens v.h. Krijgsgeschiedkundig Archief.
de Bas