NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Alting, menso (3)

betekenis & definitie

ALTING (Menso) (3), geb. 9 Nov. 1541 te Eelde, overl. 7 Oct. 1612 te Emden en daar begraven in het koor der Groote kerk, zoon van Roelof (kol. 101), ging reeds jong naar Groningen, alwaar hij onder toezicht van zijn oom Egbertus de latijnsche school bezocht. Na drie jaren studie te Hamm vertrok hij naar Keulen, om priester te kunnen worden.

Maar evenals Luther kwam hij onder den indruk van de lezing van den bijbel en vooral van den brief a.d. Romeinen. Na driejaren vertrok hij, in 1565, geheel anders gestemd dan hij gekomen was, naar Heidelberg en volgde aan de universiteit aldaar de lessen van Boquinus, Tremellius, Ursinus en Olevianus (M.A. Gooszen, De Heidelbergsche Catechismus (Leiden 1890) 1-30). Reeds 3 Mei 1566 werd hij tot den predikdienst bekwaam geacht; kort hierop preekte hij te Helpman (bij Gron.) en werd beroepen te Sleen nog in 1566 (Kerkel. Handb. 1878, 697).

Bij de komst van Alva vluchtte hij naar de Paltz en arbeidde aldaar drie jaren. Op 1 Oct. 1570 te Dirmstein beroepen, huwde hij 13 Juni 1571 met Maria Episcopia (Bischoff)teGangelbaum(overl.24Sept. 1613).Oct. 1573verving hij te Heidelberg Georgius Gebinger. Na vele beroepen te hebben afgeslagen (naar Frankenthal), Middelburg en Delft en tweemaal naar Emden) ging hij eindelijk naar de laatst genoemde plaats in Oct. 1575, vooral op het aandringen van Jean Taffin en P. Dathenus en bewogen door medelijden, omdat een geweldige pest Emden teisterde, die de stad van al hare predikanten op één na beroofde. Te Emden bleef hij tot zijn dood, 37 jaar lang ten zeerste strijdend voor de handhaving van de gerefor-

meerde beschouwingen over het Avondmaal. Tegen het werkje van Johannes Ligarius, een bekend lutheraan, Regtgelovige Predikanten in Oostvrieschlandt (Emden 1593), verscheen van M. Alting als hoofdbewerker: Gründtlicker warhafftiger Bericht von der Evangelischen Reformation, der Christl. Kercken thoe Embden und in O.-Fr. etc., een voorname bron voor de kerkgeschiedenis aldaar, in 1620 vertaald in het latijn door den predikant Ubbo Critius, en veel gebruikt in de kerkelijke vergaderingen (Vergel. Bibl. Reform.

Neerl. VII (1910) 69, 276). Op 17 Juni 1594 hield Alting de eerste preek te Groningen na de reductie uit Ps. 118:22-24 en bracht met Lubbertus en Lydius eene voorloopige regeling tot stand te midden van de kerkelijke verwarring. Dit korte verblijf te Groningen werd hem door graaf Edzard II zeer ten kwade geduid, die in Oost-Friesland naar het oordeel van Alting te strenge maatregelen nam tegen de belangen en de rechten der gemeenten. Toen Edzard 1 Maart 1599 overleden was en opgevolgd door Enno II, die 28 Nov. werd ingehuldigd, sprak Alting in de Groote Kerk te Emden. Kort hierop, 13 Dec., naar Amsterdam beroepen, heeft het veel moeite gekost hem tot blijven bewegen.

Defriesche stadhouder Willem Lodewijk handelde in de kerkelijke moeilijkheden niet zelden volgens den raad van Alting. Bij gelegenheid van de vestiging der geref. Kerk in Friesland schreef Alting aan Dr. Otto Swalue een merkwaardigen brief, gedat. 31 Mrt. 1581. Utrecht raadpleegde hem in 1578 overeen predikant, Deventer in 1592; ook over Petrus Aemilius Jr. te Broek in Waterland vroeg men in 1601 zijn oordeel; in 1597 beraadslaagde Willem Lodewijk met hem over de hervorming van Drente die eerst in 1602 tot stand kwam. Hij heeft op deze wijze vele diensten bewezen.

Zijn vriend Emmius liet op zijn grafsteen een opschrift beitelen (E. Meiners, Oostvr. kerkel. Gesch. II, 475; Outhof, Waarschouwingeenz. (Embden 1723) 616 v.) en beschreef op voortreffelijke wijze zijn leven: Mensonis Allingii... vita (Gron. 1728).

Zijn geschilderd portret bevind zich in het museum te Emden.

Van de 12 kinderen van Menso noemen wij: Basilius, 1572-1637, raadsheer te Emden en gezant bij de Staten der Vereenigde Provinciën; Daniël (kol. 93); Hendrik (kol. 94); Menso (4).

Zie: H.H.Brucherus, Gesch. v.d. opkomst derKerkherv. in Gron. (Gron. 1821) 122, 142-144, 150 v., 219-222, 252 v.v., 273, 276 v., 312-316; Drentsche Volksalmanak 1837, 145-150; 1851,23 v.; Visscher en van Langeraad, HetProtest. Vaderl. in voce; Reitsma en van Veen, Acta I, 296 v., 317 v.; III, 38; VIII, 39-45, 51,79; Werken Marnix-Vereen., Serie I, dl. II; Serie III, dl. IV, 239 v.v., 244, 253, 257, 288; P. Hofstede de Groot, Gesch. derBroederenkerk te Gron. (Gron. 1832) 32, 43 v., 48, 145 v.v.; H.J. Rooijaards, Gesch. derHerv. in Utr., (Leiden 1847) 228 v.v.; M.F.van Lennep, Gaspar van derHeyden (Diss.

Amst. 1884) 147; J. Wiarda, H. Duifhuis (Amst. 1858) 47; Pareau, De Oude Kerk te Assen (Assen 1849) 74; E.J. Diest Lorgion, Gesch. v.d. Kerkherv. in Friesl. (Leeuw. 1842) 133, 138; H.C. Rogge, Joh.

Wtenbogaert(Amst. 1874) I, 176; J.S. Magnin, Overzigtkerkel. gesch. v. Drente, (Gron. 1855) 185-223; C. Sepp, Bibl. Nederl.

Kerkgesch. (Leiden 1886) 264; dezelfde, Kerkhist. Stud. (Leid. 1885) 233 v.; dezelfde, Godgel. Onderw. in Nederl. (Leid . 1873) 127;J. Reitsma, Gesch. derHerv. en derHerv. Kerk in Ned. (Gron. 1899) 105, 133, 137, 148; Arch. v. Kerkgesch. 1835,10,20-37; 1846,262 v.v. en aant. 1; 1859, 56; J.

Hartog, Gesch. van de Predikkunde en de evang. bed. in de Prot Kerk v. Nederl. (Amst. 1861) 31 v.; A.L. Lesturgeon, M. Alting.... na 30 jaren herdacht (Koevord. 1867); Ernst Friedländer, Briefe des Aggaeus de Albada (Leeuw. 1874). Men vindt in het archief der stad Aurich, waarde handschriften van U. Emmius bewaard worden (het blijkt uit het laatstgen. werk), nog veel wat op M.

Alting betrekking heeft. Knipscheer

< >