(Gr. Gaia), Moeder Aarde als godin, de oudste der Griekse goden.
Volgens de Griekse kosmogonie ontstond zij vanzelf uit de Chaos, en bracht op haar beurt hemel (Uranus), zee en bergen voort. Bij Uranus werd zij moeder van de Titanen, Cyclopen en Hecatonchiren. Ook de Erinyen, Giganten en andere monsters werden als haar kinderen beschouwd. Zij was de voedende almoeder, uit wie alle leven ontsproot en tot wie bij de dood, alle leven terugkeerde. Bij de Romeinen werd Tellus, de vruchtbare aarde, vereerd.ICONOGRAFIE Op een archaïsch reliëf is Gaea afgebeeld als een beklede vrouwenfiguur, oprijzend uit de aarde. Een zittende godin met kind op de schoot, een der figuren van de westgevel van het Parthenon, wordt beschouwd als Gaea met Thalassa (de zee). Ook op Griekse vazen is Gaea als moeder afgebeeld, bijv. smekend voor het leven van de Giganten, haar kinderen, o.a. op een schaal van Aristophanes (einde 5de eeuw v. C.). Zo ook op het altaar van Pergamon (ca. 200 v.C.). Op sarcophagen gelijkt zij op Cybele,de Grote Moeder: attributen zijn de slang, hoorn des overvloeds, bloemen of vruchten.
Zie Chaos, Uranus, Titanen, Cyclopen, Hecatonchiren, Erinyen, Giganten, Tellus