* 12. 7. 1802 te Gent, ✝ 8. 4, 1871 te Brussel, zoon van vorengenoemde, werd 1822 tweede kapelmeester van den Stadsschouwburg te Amsterdam, doch ging weldra naar Brussel, werd daar cellist, later tweede orkestdirecteur aan den schouwburg. In 1827 behaalde hij met een symphonie den prijs in een wedstrijd om de plaats van leeraar in de harmonie aan de muziekschool, doch 1831 geraakt hij door de omwenteling buiten betrekking.
In 1834 zien we hem dirigent der Salie Ventadour te Parijs, in 1835 van de Fransche opera te 's-Gravenhage, in 1836 van de casinoconcerten te Gent, waarop hij enkele jaren later te Brussel directeur wordt van de „Grande Harmonie", leeraar aan het cons. en van 1848 tot 1869 dirigent van den Muntschouwburg. Componeerde 2 opera's, 10 balletten, symphonieën, missen, een Requiem, kwartetten enz. Zie L. Bawolf, Ch. L. H. (1895).