terugzien - onregelmatig werkwoord
uitspraak: te-rug-zien
1. achteraf op terugkijken
♢ ik kan terugzien op een gelukkige jeugd
2. opnieuw zien
♢ ze wilde heel graag haar geboorteplaats terugzien
1. we zullen hem niet terugzien
[hij keert niet terug]
2. we zullen daar geen cent van terugzien
[we krijgen dat geld niet meer in ons bezit]
Onregelmatig werkwoord: te-rug-zien
ik zie terug (... ik terugzie)
jij/u ziet terug (... jij terugziet)
hij/zij ziet terug (... hij terugziet)
wij/zij/jullie zien terug (... wij terugzien)
ik/jij/u/hij/zij zag terug (... ik terugzag)
wij/zij/jullie zagen terug (... wij terugzagen)
hij heeft teruggezien
terugziend, terugziende
Gepubliceerd op 14-11-2017
terugzien
betekenis & definitie