schoonmaken - regelmatig werkwoord
uitspraak: schoon-ma-ken
1. het vuil eraf halen, wassen of poetsen
♢ Wijna heeft mijn huis schoongemaakt
2. weghalen wat niet lekker is
♢ hij heeft de groente schoongemaakt
Regelmatig werkwoord: schoon-ma-ken
ik maak schoon (... ik schoonmaak)
jij/u maakt schoon (... jij schoonmaakt)
hij/zij maakt schoon (... hij schoonmaakt)
wij/zij/jullie maken schoon (... wij schoonmaken)
ik/jij/u/hij/zij maakte schoon (... ik schoonmaakte)
wij/zij/jullie maakten schoon (... wij schoonmaakten)
hij heeft schoongemaakt
de/het/een schoongemaakte ....
Synoniemen
cleanen, reinigen, schoonhouden
Tegenstellingen
verontreinigen, vervuilen
Gepubliceerd op 14-11-2017
schoonmaken
betekenis & definitie