nacht - zelfstandig naamwoord
1. tijd waarin het buiten donker is
♢ ik heb de hele nacht niet kunnen slapen
1. de fabriek draait dag en nacht
[altijd]
2. zo lelijk als de nacht
[heel erg lelijk]
3. bij nacht en ontij
[op ongewone en onplezierige uren]
4. daar moet ik een nachtje over slapen
[nog eens goed over nadenken]
5. dag en nacht
[onophoudelijk]
6. van de nacht een dag maken
['s nachts doen wat je eigenlijk overdag hoort te doen]
7. als een dief in de nacht
[ongemerkt]
8. niet over één nacht ijs gaan
[geen risico's nemen]
Zelfstandig naamwoord: nacht
de nacht
de nachten
het nachtje
Tegenstellingen
dag
Gepubliceerd op 14-11-2017
nacht
betekenis & definitie