les - zelfstandig naamwoord
1. keer dat iemand je iets leert
♢ in deze les gaan we leren rekenen
1. hem de les lezen
[hem streng zeggen wat hij niet goed doet]
2. iemand een lesje leren
[ervoor zorgen dat hij ziet dat het anders moet]
3. bij de les blijven
[opletten]
4. daarin kan hij je een lesje geven
[dat kan of weet hij veel beter]
2. wat je leert of moet leren
♢ ken jij die les over de lidwoorden al?
1. iemand de les lezen
[hem berispen]
Zelfstandig naamwoord: les
de les
de lessen
het lesje
Gepubliceerd op 14-11-2017
les
betekenis & definitie