Het stadhuis (Haven 37-41) is een met Lede- en Gobertangesteen bekleed gebouw met een deels overwelfde onderbouw, een bel-etage en een schilddak met zeszijdige opengewerkte carillontoren. Het stadhuis werd gebouwd in 1452-'54 en kreeg in de eerste helft van de 16de eeuw aan de achterzijde een wachthuis met traptoren.
De dakruiter werd in 1535 geplaatst ten behoeve van een carillon. De huidige dakruiter is een kopie uit 1963 (wijzerplaten 1619) en bevat een klokkenspel van 50 klokken, waarvan 37 gegoten door A. van den Ghein (1775).
De voorgevel kreeg in 1604 een laat-gotische stenen balustrade met driepasnissen en pijlers met wapenhoudende leeuwen. Een spitsboogpoort in de zijgevel vormt de toegang tot de onderbouw met netgewelven op kolommen en halfzuilen.
Bij een ingrijpende interieurverbouwing in 1694-'97, vermoedelijk onder leiding van Leendert van der Willigh, heeft men de als Vierschaar dienende hal op de beletage ingericht als Burgemeesterskamer en Secretariskamer. De verdieping van het wachthuis werd verbouwd tot Vroedschapskamer (nu raadzaal) en Schepenkamer (nu commissiekamer); de eerste heeft een schouw met een portret van koning-stadhouder Willem III (1695), de tweede een schouw met Justitiavoorstelling (vermoedelijk door Bartholomeus Meyburg).
Het gebouw onderging verder een (exterieur)verbouwing in 1775-'77 en een ingrijpende restauratie in 1927-'29. Die restauratie onder leiding van G. de Hoog is het beste voorbeeld van de toenmalige opvatting om niet te reconstrueren maar te vernieuwen in moderne vormen; dit is zichtbaar bij de vensters, ingang en stoep.
De glas-inloodramen zijn ontworpen door H. van der Stok (1929) en het beeldhouwwerk is van J.C. Altorf.