is een driebeukige gotische hallenkerk met een zeer lang middenkoor. In de zuiderzijbeuk is een romaanse bakstenen toren opgenomen.
Deze toren dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de 13de eeuw en stond aanvankelijk tegen een vermoedelijk eenbeukig romaans kerkje, waarvan bekend is dat het in 1248 is gewijd. De west- en zuidzijde van de binnen de kerk wit geschilderde toren laten een romaanse detaillering zien in de vorm van rondboognissen, boogfriezen en lichtspleten.In het begin van de 14de eeuw werd langs de noordzijde van de toren een nieuwe kerk gebouwd, waarvan de westgevel op die van de toren aansloot. Van deze, in 1337 tot kapittelkerk verheven, kruisbasiliek herbouwde men na de stadsbrand van 1340 de noordzijde in gewijzigde vorm. Toen werd ook het gehele gebouw overwelfd met de in het middenschip nog aanwezige vroeg-gotische kruisribgewelven met brede gordelbogen. Onder de gordelbogen van het middenschip bevinden zich natuurstenen lijstkapitelen, waarvan enkele met bladwerk zijn versierd. Verder werd na 1340 het schip met twee traveeën naar het westen uitgebreid, waarbij aan de zuidzijde een zijbeuk achterwege bleef.
Waarschijnlijk vanaf 1370 werd begonnen met de ombouw van de basilicale kruiskerk tot hallenkerk. In het laatste kwart van de 14de eeuw verving men het oude koor door een hallenkoor, aansluitend op de oostzijde van het dwarspand. De beuken werden gescheiden door bundelpijlers van trachiet. De natuurstenen kapitelen onder de gewelven en de kleinere onder de hoeken van de scheibogen zijn onder meer met bladwerk, dier- en mensfiguurtjes versierd. In het tweede kwart van de 15de eeuw zal het middenkoor, dat reeds met twee traveeën buiten de zijkoren uitstak, met nog eens twee traveeën zijn verlengd, waarna het gehele koor in steen werd overwelfd. Omstreeks 1442 werd het dwarspand bij het hallengedeelte getrokken en nieuw overwelfd, waarbij de kopgevels min of meer werden aangepast aan de buitengevels van het hallenkoor.
De kappen van koor en transept dateren nog uit de eerste helft van de 15de eeuw. De verhoging van de oude toren met een geleding, in 1457, liep vooruit op de verhoging van de zijbeuken van het schip. Vanaf 1466 werden deze opgetrokken tot de hoogte van het hallenkoor. Het werk aan de noorderzijbeuk, inclusief de gewelven, werd waarschijnlijk rond 1500 voltooid.
Omstreeks die tijd zijn tegen de kerk ook enkele portalen en kapellen aangebouwd. Aan de noordzijde kwam een open portaal en aan de zuidzijde een in hoofdzaak uit zandsteen opgetrokken portaal met verdieping (1938 gerestaureerd). Op de verdieping was de Snijkamer gevestigd, de gildekamer van de chirurgijns. Ten westen van dit portaal verrezen tussen de steunberen twee gewelfde kapellen, een bid- en een doopkapel. In de noordoosthoek tegen de kerk stond tot de afbraak in 1905 de middeleeuwse, later tot kosterswoning verbouwde sacristie. Ten westen van het noordportaal bouwde men in het tweede kwart van de 16de eeuw de zogenaamde gerfkamer.
De bouw van de zuiderzijbeuk ten westen van de toren werd in 1534 als laatste afgerond. De gewelven zijn hier overigens pas tegen 1570 geslagen. Deze gewelven zijn niet voorzien van natuurstenen gewelfribben en sluitstenen, zoals in de rest van de kerk, maar hebben ribben van baksteen en houten gewelfschotels, versierd met renaissance-motieven. Met het aanbrengen van de gewelven in deze beuk zag men definitief af van verdere vernieuwing van de kerk. De toren en het 14de-eeuwse muurwerk van het middenschip en de westmuur van de zuiderdwarsarm bleven behouden. Boven de scheibogen in het middenschip zijn de spitsbogige openingen van het triforium en de lichtbeukvensters van de 14de-eeuwse bouwfase nog zichtbaar.
In de jaren 1961-'69 onderging de kerk een omvangrijke restauratie, waarbij onder meer de vensters opnieuw werden voorzien van natuurstenen traceringen. De situatie met om de andere gedichte vensteropeningen, ontstaan bij een verbouwing in 1828, bleef echter gehandhaafd. Wel werd het westraam van de noorderzijbeuk opnieuw geopend. De westingang van de 14de-eeuwse kruiskerk kwam weer in het zicht. Het open portaal aan de noordzijde van de kerk werd grotendeels vernieuwd. Verder is toen de gerfkamer gedeeltelijk in de oorspronkelijke, in het begin van de 17de eeuw reeds gewijzigde toestand teruggebracht.
Hierbij werd de eikehouten gewelfconstructie, die met steekkappen op een drietal puntgevels aansluit en waarvan voor deze reconstructie alleen het geraamte aanwezig was, voltooid. Het interieur bevat een groot aantal figuurschilderingen. In het 14de-eeuwse deel van de kerk zijn taferelen uit het leven van St.-Elmus en de afbeelding van een vrouwelijke heilige te zien. In het voormalige dwarspand bevinden zich scènes uit de legende van St.-Joris (St.-Joris als martelaar, drakendoder en prediker), daterend uit de periode omstreeks 1400 en een 15de-eeuwse voorstelling van de H. Maria Magdalena met zalfbus. Eveneens uit de 15de eeuw dateren de resten van zes figuren in het zuiderzijkoor, waaronder Christus met de ongelovige Thomas.
Op een gewelf van het middenkoor is de Hemel afgebeeld. Op elk van de vier gewelfvelden zijn musicerende engelen te zien die God de Vader, Christus die zijn wonden toont (met de Arma Christi), de Heilige Geest (Duif) en Maria met het Christuskind (met kroon) omringen. Tegen de torenwand boven de ‘klockman’ uit 1724 bevindt zich een 17de-eeuwse grisaille, voorstellende St.-Joris en de draak.
De sluitstenen van de gewelven zijn versierd met figuren, bloemmotieven en voorwerpen. In het verlengde deel van het middenkoor zijn zij voorzien van afbeeldingen van apostelen (Petrus, Paulus, Jacobus en Johannes). De kapitelen en de gewelfribben bij de sluitstenen waren, of zijn nog, voorzien van veelkleurige beschilderingen. Op een aantal gewelven zijn sjabloonversieringen en ronde decoraties bewaard gebleven, veelal met bloemmotieven.
In het koor staan enkele van elders overgebrachte schilderstukken opgesteld, daterend uit omstreeks 1530. St.-Joris in gevecht met de draak is afkomstig uit het pand Krommestraat 46 en werd daar ontdekt in 1956. De (gerestaureerde) voorstellingen van de H. Veronica die Christus de zweetdoek aanreikt en Christus op de koude steen kwamen in 1901 te voorschijn bij de afbraak van het zogenaamde Kleppermanshuisje tegen de buitenzijde van de koorsluiting aan de Langestraat. Op de oorspronkelijke plaats zijn (aangevulde) kopieën aangebracht.
Tot de belangrijkste inventarisstukken behoort het rijke zandstenen oksaal, dat omstreeks 1480 zal zijn vervaardigd en wordt toegeschreven aan Willem Backerweert, ook Willem van Utrecht genoemd. Het rechthoekige oksaal is vijf arcaden breed en heeft een met stergewelven overdekte gang of binnenruimte. De ronde bogen, de boogzwikken en de open balustrade zijn met laat-gotisch traceer- en bladwerk versierd. De getorste zuiltjes boven de pijlers droegen beeldjes, wellicht bekroond door een baldakijn, zoals op de hoeken nog (gedeeltelijk) het geval is. De kraagstenen tegen de koorwand tonen verschillende voorstellingen zoals mannen- en vrouwenfiguren en vechtende dieren. De eikenhouten koordeuren, uit de eerste helft van de 16de eeuw, zijn voorzien van vroeg-renaissance koperen balusters.
Bij de restauratie is het in 1844 midden op het oksaal aangebrachte grote orgel verplaatst en zijn de weggebroken delen van de balustrade gereconstrueerd. Dat orgel, vervaardigd door C.F.A. Naber uit Deventer, is thans in het middenschip opgesteld.
De kansel met koperen lezenaar dateert uit 1659. Het doophek, eveneens voorzien van koperen lezenaar, draagt in het bovenstuk van de deur het jaartal 1674. In de dooptuin staat een gotische hardstenen doopvont, versierd met een viertal kopjes. De noordbeuk herbergt twee renaissance-herenbanken uit 1631, die aan het begin van deze eeuw zijn verbreed. In het noorderzijkoor bevindt zich een klein grafmonument voor schilder en architect Jacob van Campen (†1657), versierd met beeldhouwwerk in de trant van Rombout Verhulst: in wit marmer; treurende putti met een spiegel, een slang die in de eigen staart bijt en een doodshoofd, in hout schilders- en bouwmeestersattributen. In de voormalige zuiderdwarsarm hangt een schilderij uit 1657, voorstellende de regenten van de St.-Joriskerk, door de Amersfoortse schilder G.L. Stellingwerff.