bomenrij die is aangelegd ter beschutting tegen de wind. Een windsingel wordt aangelegd aan de windzijde van b.v. akkers en laagstamboomgaarden ter bescherming van de daar groeiende cultuurgewassen.
De meeste windsingels bestaan uit populieren, die ongeveer 10 m hoog worden. Tussen de populieren worden vaak andere bomen geplant, zoals els en meidoorn, met een hoogte van ongeveer vier m. Windsingels beschermen de gewassen tegen windschade, gaan winderosie tegen en zorgen in algemene zin voor een milder microklimaat. Doordat de windsnelheid afneemt, droogt de grond ook minder uit. De strook achter de bomenrij die erdoor wordt beïnvloed, is ongeveer 15-20 keer zo breed als de singel hoog is. De bomen moeten op het juiste moment blad vormen, maar mogen niet te dicht zijn, omdat anders vlak achter de singel valwinden en wervelingen optreden.
Een bijkomend voordeel is dat windsingels rondhout opleveren. Maar er zijn ook nadelen aan verbonden: zij nemen cultuurgrond in beslag, die soms moeilijk gemist kan worden, geven schaduw waardoor het gewas dat er naast staat benadeeld wordt; door verzwakte windkracht droogt het graan minder snel en de bladval kan m.n. bij grasland tot beperking van de opbrengst leiden. In Nederland en België worden windsingels veel toegepast bij fruitbomen om de blad- en bloesemvorming veilig te stellen. Ook worden windsingels gebruikt rond sportvelden, en rond boerenerven in een open landschap. Vooral brede windsingels kunnen voor de levensgemeenschappen van belang zijn, waarbij vooral moet worden gedacht aan insekten en vogels.