Gepubliceerd op 01-12-2020

voedselweb

betekenis & definitie

(voedselnetwerk), benaming voor de relatie tussen de voedselketens van de organismen uit een levensgemeenschap. De basis van elke levensgemeenschap op het land vormen de groene planten.

Alleen zij kunnen de stralingsenergie van de zon vastleggen in de chemische energie van de organische stoffen die zij produceren. Dit proces is de levensvoorwaarde voor al het andere leven op aarde. In de levensgemeenschap zijn groene planten de primaire producenten, waarvan in de eerste plaats de planteneters (vee, vogels, sprinkhanen, bladluizen, kevers e.d.) afhankelijk zijn. De planteneters (consumenten van de eerste orde) verorberen een flink deel van de produktie en worden zelf weer gegeten door diereneters (consumenten van de tweede orde). Sommige dieren eten zowel planten als dieren, en er zijn dieren die leven van diereneters (consumenten van de derde orde). Zowel de planten als de planteneters en de diereneters worden belaagd door parasieten (schimmels, bacteriën, eencelligen, wormen, teken, mijten en allerlei insekten).

Gestorven planten en dieren worden aangetast door afvaleters (reducenten), die al het organische materiaal afbreken, zodat het oorspronkelijke materiaal opnieuw beschikbaar komt voor de producenten, de planten. Afvaleters zijn organismen als mestkevers, aasvliegen, miljoenpoten, pissebedden, slakken, regenwormen, mijten, springstaarten, aaltjes, oerdiertjes, bacteriën en schimmels. Ook dit hele leger van afvalverwerkers leeft van de energie die eens door groene planten is vastgelegd. Omdat niet alle organismen in een levensgemeenschap één bepaald ander organisme eten (of een bepaalde groep van organismen), maar vaak heel verschillende organismen, en bovendien sommige organismen alleseters zijn, ontstaat in een levensgemeenschap vaak een zeer ingewikkeld voedselweb als men alle voedselrelaties weergeeft.Ieder organisme gebruikt een groot deel van de uit het opgenomen voedsel verkregen energie voor de eigen stofwisselingsreacties. Van de hoeveelheid organische stof die planten produceren, sterft een deel dat door afvaleters wordt afgebroken. Een ander deel verteert niet en komt als mest in de grond terug. De rest van de organische stof wordt door de planteneters werkelijk gebruikt. Hiervan is een groot deel bestemd voor de stofwisseling in dieren; wat er overblijft, dient om hun lichaam op te bouwen. Slechts een klein deel van de energie wordt gebruikt voor de opbouw van levend weefsel (biomassa), zodat op ieder voedselniveau minder energie ter beschikking komt voor de volgende consument. Het rendement van de energieoverdracht naar elk volgend voedselniveau is in de regel minder dan 20 %; vandaar dat het aantal voedselniveaus beperkt blijft tot vier of vijf.

Wanneer men de produktie aan biomassa van de verschillende voedselniveaus in een grafiek brengt, dan ontstaat een piramide van biomassa. Het blijkt dat het totale gewicht van al het voedsel van elk niveau groter is dan dat van het volgende. De verhouding tussen de produktiviteit van de verschillende niveaus is een maat voor de efficiëntie. Voor de vorming van 1 kg lichaamsgewicht is, afhankelijk van de soort, ca. 5-25 kg voedsel nodig. Vaak houdt men als vuistregel ca. 10 % aan.

Dat betekent dat als de mens zelf plantaardig voedsel zou eten, en niet via koeien en varkens, een voedselniveau zou worden overgeslagen, waardoor ca. tienmaal zoveel energie zou overblijven voor menselijk gebruik. Maar niet alle grond is geschikt voor economisch verantwoorde akkerbouw, zodat men op deze marginale gronden beter vee kan laten grazen, om voedsel te produceren. Vanuit ecologisch standpunt bezien is het echter verspilling van energie om met vele kilo’s plantaardig voedsel enkele kilo’s vlees te produceren. Toxicologie. Vele lichaamsvreemde stoffen komen met het voedsel in het lichaam van een organisme terecht en worden niet of nauwelijks weer uitgescheiden. Deze stoffen vormen een bedreiging voor het leven vanwege de onderlinge voedselrelaties in een levensgemeenschap.

Stoffen als gechloreerde koolwaterstoffen kunnen zich in bepaalde delen van organismen ophopen (→ accumulatie), b.v. DDT en PCB in vetweefsel, maar ook metalen kunnen zich accumuleren zoals lood in botweefsel, en cadmium en kwik kunnen zich binden aan macromoleculen in diverse weefsels. Op den duur kan de concentratie aan gifstoffen in een bepaalde groep organismen zo hoog oplopen, dat het erop volgende voedselniveau eraan sterft. Vooral de predatoren aan het einde van de voedselketens ondervinden nadelige gevolgen. Zo is vastgesteld dat de als gevolg van de gestoorde stofwisseling door gifstoffen in het lichaam, eieren van vogels een abnormaal dunne schaal krijgen en stukgaan, waardoor de voortplanting in gevaar komt.

Ook is gebleken dat vogels die b.v. tijdens de trek teren op hun vetvoorraad, plotseling sterven aan de vrijgekomen gifstoffen. Het transport van b.v. diëldrin door een voedselketen verloopt als volgt: zaaizaad dat tegen insekten is behandeld met diëldrin wordt gegeten door mol, muis of zaadetende vogel; deze worden op hun beurt weer gegeten door de buizerd die ten gevolge van het hoge gehalte aan diëldrin sterft.

< >