samenlevingsvorm van twee of meer soorten waarbij alle betrokkenen profiteren. Vrijwel alle organismen zijn op symbiosen aangewezen, ook de mens met zijn darmflora.
Vele planten zouden uitsterven zonder bezoek van honingzoekende insekten. Symbiosen lopen uiteen van vrijblijvend wederzijds dienstbetoon tot een wederzijdse afhankelijkheid. Er zijn nogal wat hogere planten die niet kunnen overleven zonder schimmels en bacteriën rondom hun wortels. Is de symbiont een schimmel, dan ontstaat een zwamwortel of mycorrhiza; is de symbiont een bacterie, dan spreekt men van bacteriorhiza.Bij verschillende bomen leeft het mycelium van een hogere schimmel op of om de wortels van de boom, soms zelfs gedeeltelijk tussen de cellen van de wortels, terwijl aan de wortels de wortelharen ontbreken. Met behulp van radioactieve tracers is aangetoond dat bij deze exotrofe mycorrhiza de schimmel de voor de plant noodzakelijke stikstof- en fosforverbindingen uit de grond opneemt en naar de wortels van de plant transporteert. De door de schimmel geproduceerde groeistoffen beïnvloeden de groei van de wortels. De plant staat assimilatieprodukten af aan de schimmel. Bij deze vorm van symbiose vindt men vaak een verregaande specialisatie: bij de den behoort de kastanjeboleet, bij de lariks de gele ringboleet en bij de berk de gele berkeboleet. Het plukken van deze paddestoelen heeft weinig invloed op de instandhouding van de mycorrhiza; de paddestoel is slechts het vruchtlichaam. Wel kan de mycorrhiza ernstig geschaad worden door bemesting, b.v. door het dumpen van mestoverschotten in de bossen.
Als het mycelium van de schimmel niet op maar in de wortel van de plant leeft, spreekt men van endotrofe mycorrhiza. Een gedeelte van het mycelium groeit naar buiten en onderhoudt contact met de bodem. Het in de wortelcellen levende mycelium wordt op den duur door die cellen verteerd. Dit komt o.a. voor bij orchideeën en heide-achtigen. Bemesting van heidevelden doet dan ook zowel de heide als de daar groeiende orchideeën kwaad. Bij verscheidene planten, speciaal bij de vlinderbloemigen (o.a. lupine), vindt men bacteriorhiza: de knolletjesbacteriën (Rhizobium) dringen de wortelharen binnen en produceren daar een groeistof, waardoor de schorscellen zich gaan delen en een knolvormig weefsel vormen.
De plant levert koolhydraten en groeistoffen, waardoor de bacteriën in de knolletjes zich sterk ontwikkelen; tegelijkertijd verhindert de plant door het vormen van afweerstoffen dat de bacteriën verder de wortel binnendringen. De bacteriën vormen met koolhydraten van de plant en stikstof uit de lucht aminozuren; een deel hiervan wordt door de plant opgenomen, een deel wordt door de wortels uitgescheiden (waardoor de grond rijker wordt aan stikstofverbindingen) en een deel wordt door de bacteriën omgezet in eiwit. De plant scheidt een enzym af dat de bacteriën verteert, zodat ook dit eiwit aan de plant ten goede komt. Van deze eigenschap van vlinderbloemigen wordt al heel lang gebruik gemaakt bij de groenbemesting.
De → korstmossen, die men wel als een aparte groep van organismen ziet, zijn een symbiose van een schimmel en een wier.