dam in een rivier, waarachter water wordt opgestuwd (stuwmeer). Met behulp van stuwdammen kan landbouwgrond worden geïrrigeerd, elektriciteit worden opgewekt e.d.
Vooral in ontwikkelingslanden worden stuwdammen gebouwd. De effecten boven- en benedenstrooms van de rivier zijn verschillend. Bovenstrooms neemt het areaal landbouwgrond toe, maar daarmee ook het gevaar voor verzilting en uitputting van de bodem. De irrigatiekanalen vormen een ideale broedplaats voor ziekteverwekkende parasieten (malariamug b.v.). Benedenstrooms komen door de regulerende werking van de dam de oorspronkelijke overstromingsvlakten en de begeleidende moerassen droog te liggen. Het slib dat de overstromingsgebieden zo vruchtbaar maakte (b.v. in Egypte), verzamelt zich nu in het stuwmeer.
Er bestaat gevaar voor volslibben van het stuwmeer en dambreuk. De waarde van de overstromingsgebieden als graasgebied voor wild (buffel, antilope, zebra e.d.) en vee loopt sterk terug. De visstand en daarmee de vogelstand nemen af. Het wegvallen van de visserij, vaak de belangrijkste bron van bestaan voor de dorpen langs de rivier, heeft grote sociale gevolgen. Of de (vaak slechts tijdelijke) winst aan landbouwgrond opweegt tegen de nadelen van de stuwdam is vaak (nog) niet duidelijk.
