Lat. voor opening, ingang, uitmonding.
1.Komt in een aantal anatomische namen voor
o.a. voor het tandheelkundig belangrijke einde van de wortelkanalen: apertura apicis denti;
2.in de optiek geeft apertuur de lichtsterkte van een lens aan; zo wordt het vergrotend vermogen van een microscoop grotendeels bepaald door de numerieke apertuur van het objectief, een maat voor de hoek van de invallende stralen.