1. genot of wellust verschaffende, possessiones, enkel voor genoegen, Cic., casus illi . . . voluptarius, deed hem genoegen, Cic.; genot of wellust betreffende, disputatio, over het zingenot, Cic.
2. genotzuchtig (vooral van de Epicureërs, die het genot als het hoogste goed beschouwden), homo, vriend van het genot (van Epicurus), Cic., disciplina, Cic.; plur. subst., voluptarii, vooral van die philosofen, die het genot als het hoogste goed beschouwden, zoals de Epicureërs, Cic.; voor het genot ontvankelijk, gustatus est sensus ex omnibus maxime voluptarius, Cic.