1. e, eig., groen, groenachtig, grasgroen, zeegroen enz., ripa, Cic., avis, papegaai, Ov., Venafrum, rijk aan olijfbomen, Hor., Aegyptus, rijk aan planten, Verg.; vooral van zee, rivieren en aUes, wat daarin is, als nymphen enz., aquae, Ov., comae Nereidum, Ov., pallor, groenachtig, geelachtig, Verg. | subst., viride, is, n., het groen, de groene kleur, e viridi rubens, groenachtig rood, roodachtig groen, e viridi pollens, lichtgroen, Plin.; plur., viridia, ium, n., groene gewassen, tuinplanten, grasperken en boompartijen, tuinaanleg, Sen.
2. e, overdr. en fig., jong, fris, krachtig, iuventa, Verg., aevum, jeugd, Ov., senectus, Verg.; subst., viridiores, um, m., Eutr.
