1. ae, f. eig., kleine, dunne tak, oleagina, olijftak, Nep.
2. ae, f. meton., roede, staf, staafje. | in ’t bijz., divina, toverstaf, toverroede, Cic.; censoria, lijntje, streepje bij een woord (als teken van onechtheid), anders obelus genaamd, Quint.