Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Verbĕr

betekenis & definitie

bĕris, n. (sing. slechts in gen. en abl.);

1. abstr., slag, stoot, virgae, Ov., trementes verbere ripae, van de golfslag, Hor., remorum in verbere perstant, Ov.; plur., verbera caudae, Hor., dare verbera ponto, van een zwemmer, Ov., verbera lapidum, steenworpen, Ov. | in 't bijz., slechts plur., zweep-, geeselslagen, geseling, castigare alqm verberibus, Cic.; fig., patruqe verbera linguae, smaadredenen, Hor., contumeliarum, verbera, Cic.
2. concr., het werktuig, waarmee men slaat, = stok, zweep, gesel, verber tortum, Verg.; plur., iubet verbera afferri, Liv., alqm verberibus caedere, Com., verbera setosa, van ruw, nog behaard leer, Prop. | riem (aan de slinger en dgl. werptuigen).

< >