1. eig., veelkleurig, bont, gevlekt, uvae, Cat., columnae, van bont marmer, Hor., caelum, met sterren bezaaid, Ov., serpens, Ov.
2. overdr., verschillend, afwisselend, oratio, mores, fortuna, voluptas, Cic., multiplices variique sermones, Cic., varia et diversa studia, Cic.; (van meningen) verschillend, afwijkend, quales sint (dii), varium est, daarover zijn de meningen verdeeld, Cic.; (van gebeurtenissen enz.) afwisselend, met afwisselend gevolg, fortunae varii eventus, Caes., Victoria, Sall., bellum, Sall. | van personen: veelzijdig begaafd, - ontwikkeld, varium et multiplex et copiosus fuit, Cic.; (van karakter) veranderlijk, onbestendig, wankelmoedig, animus, Sall., varium et mutabile semper femina, Verg.