1. adv. eig., van waar, waar vandaan, m. corresp. inde, ibi, eo, eodem of bepaalde plaatsaanwijzing, b.v. inde venit, unde mallem, Cic., ut eo restituerentur, unde deiecti essent, Cic.; in een directe vraag, b.v. unde deiectus est Cinna? Cic., of in een indirecte, b.v. ut responderet, unde esset, Cic.
2. adv. overdr., waarvan, vanwaar, waaruit, van of uit wie enz., qui eum necasset, unde ipse natus esset, Cic., is, unde te audisse dicis, Cic., habuerit, unde tibi solvat, Cic., non reliquit, unde efferretur, Nep.; in ’t bijz., unde petitur, ter aanduiding van de gedaagde, Cic., unde stat, aan welke zijde = bij welke partij, Iust.; in een directe vraag, b.v. unde iste amor tam improvisus? Cic., of in een indirecte, b.v. unde sit infamis, discite, Ov. | indefin., unde unde, vanwaar ook, waar vandaan ook, nummos unde unde extricat, Hor.