Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Transĭgo

betekenis & definitie

ēgi, actum (3);

1. eig., (met een wapen) doorsteken, -boren, gladio pectus, Phaedr., of se ipsum, Tac.
2. overdr., (een tijd) doorbrengen, slijten, doorleven, tempus per ostentationem, Tac. | (een zaak) tot stand brengen, voleinden, af doen, res, Cic., negotium, Cic., alqd per alqm, Cic., alqd per se, Liv., alqd cum alqo, Sall., impers., si transactum est, als alles voorbij is, Cic.; in ’t bijz., een schikking treffen, cum reo, Cic.. cum alqo HS ducentis milibus, of minore pecuniā, Cic., rem cum alqo, in het reine brengen, Cic., ook = (met iets) klaar komen, er een eind aan maken, cum expeditionibus, Tac., impers., cum spe votoque uxoris semel transigitur, Tac.

< >