Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Tŏno

betekenis & definitie

tŏnŭi (1);

1. klinken, weergalmen, dreunen, kraken, tympana tonant, Lucr., caelum tonat fragore, Verg.
2. in ’t bijz. donderen, impers., tonat, het dondert, si tonuerit, Cic., tonans, als bijnaam van Juppiter, Hor., en van de paarden voor diens wagen, equi, Hor. | overdr., donderen (van een geweldige stem), Pericles tonare dictus est, Cic.; c. acc., donderend aan-, uitroepen, deos, Verg., verba foro, Prop.

< >