Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 20-02-2022

Teucĕr

betekenis & definitie

cri, m. en Teucrus, i, m.

1. (Teucer en Teucrus) zoon van Telamon, den koning van Salamis, broer van Aiax.
2. (Teucrus) zoon van Scamander uit Creta, eerste koning van Troas. | daarv. Teucrĭus, Teucrisch, poët. = Trojaans; subst., Teucrĭa, ae, f. Troje. | Teucrus, Teucrisch, poët. = Trojaans; subst., Teucri, ōrum en um, m. de Trojanen.

< >