1. pŭi (2); verdoofd -, verstomd -, verbluft -, verslagen -, ontsteld zijn, ontstellen, verbaasd staan, haec quum loqueris, nos stupemus, Cic., c. abl. (door = over), novitate, Quint., m. in c. abl. (op het gezicht van), in Turno, Verg., in titulis et imaginibus, Hor., en zo ook ad alqd, Ov., Sen., poët. c. acc., donum exitiale Minervae, aangapen, verbaasd staan over enz., Verg.
2. pŭi (2); overdr., blijven steken, stilstaan, verstijven, stijf -, bewegingloos zijn, stupente seditione, Liv., stupuerunt verba palato, bestierven, Ov.