sīdi en sēdi, sessum (3);
1. (van levende wezens) zich neerzetten, gaan zitten, neerstrijken.
2. (van het levenloze) ter aarde -, neerzinken, zakken, zinken, nebula campo sederat, Liv.; blijven zitten, - steken, - liggen, quum sederit glans, Liv.; van schepen, Nep., ubi cymbae siderent, Liv. | overdr., zinken = verdwijnen, in cineres arcem sedisse paternos Cadmi, Prop.; fig., metu sidente, Tac.