Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Saxum

betekenis & definitie

i, n.

I. eig.,
a. rots, klip. | in ’t bijz., saxum (sacrum), de heilige rots, de plaats op de Aventinus, waar Remus de auspiciĕn waarnam, Cic.; saxum (Tarpeium), de Tarpejische rots, Cic. (vgl. Tarpeius); saxa rubra, zie ruber.
b. steen, grote steen, rotsblok, saxum silex, kiezelsteen, Liv., saxa iacere, Cic.; bouwsteen, saxum quadratum, gehouwen steen (collectief), Liv., templa saxo structa, Verg.; (voor standbeelden) steen, marmerblok, non e saxo sculptus, Cic.

II. meton., (stenen) muur; stenen gebouw.

< >