ĭi (zelden īvi), ĭtum, īre;
I. a. eig., terug-, weer gaan of - komen, terugkeren, inz. = naar huis terugkeren, - komen.
b. overdr., van personen: in veram faciem solitumque nitorem, weer aannemen, Ov., in pristinum statum, Caes., cum alqo in gratiam, zich verzoenen, Cic., in memoriam, zich bezinnen, c. gen. = aan iets of iemd terugdenken, Cic., ad se, deels physiek = weer tot bezinning komen, Ter., Liv., deels geestelijk = zijn tegenwoordigheid van geest terugkrijgen, zich herstellen, Cic., doch ad se atque ad mores suos, tot zijn oude gewoonten of streken terugkeren, Cic., ut ad pauca redeam, om het kort te maken, Ter., Caesar ad duas (legiones) redierat, moest zich met twee (legioenen) tevreden stellen, Caes.; van het levenloze: res redit, de zaak komt weer voor, Cic., redit de integro haec oratio, begint weer van voren af aan, Ter. | in ’t bijz., (in de rede tot een vroeger onderwerp) terugkeren, (op iets) terugkomen, illue, unde abii, redeo, Hor., sed illue redeamus, Nep., nunc redeo ad augurem, Cic., Sall.
II. a. ergens uit voortkomen, in-, binnenkomen, pecunia publica quae ex metallis redibat, Nep.; overdr., ex otio (wapenstilstand) Ulo brem multiplex bellum rediturum, Liv.
b. (tot iets) komen, overgaan, ad gladios, grijpen, Caes., comminus ad manus reditur, men wordt handgemeen, man tegen man, Auct. bell. Afr.; van het levenloze: komen, bona in tabulas publicas redierunt, zijn op de registers der staatseigendommen geboekt, Cic., in eum iam res rediit locum ut etc., Ter., omnia haec verba huc redeunt, lopen daarop uit, Ter., ook = (iemd) ten deel -, te beurt vallen, ad alqm ex iis bonis nihil redit, Cic., summa imperii, summa rerum redit ad alqm, Caes., res (regering) ad patres redierat, Liv., ad interregnum res rediit, Liv.