Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Pullus

betekenis & definitie

I. i, m.

1. eig., een jong, vooral van vogels, jong hoen, hoentje; ook van de heilige hoenders.
2. overdr., (als liefkozing) kippetje, popje; p. miluinus, roofvogelgebroed (van een hebzuchtig mens), Cic.

II. a, um, vuil (van kleur), zwart (van nature of door vuil), grauwzwart, donkerkleurig, capilli, Ov., myrtus, donkergroen, Hor.; in ’t bijz., pulla vestis, pulla toga, grauwzwarte (als rouw); poët., pulla stamina (van de draden der Parcen), rouwvolle, ongelukkige, Ov.; s u b s t., pullum, i, n. het donkere = de donkere kleur, Ov., p l u r., pulla, ōrum, n. donker (= donkere kleding), Ov.

< >