I. bĕris, manbaar, mannelijk, volwassen; (poët.) = uitgegroeid, sappig, folia, Verg.; s u b s t., puberes, volwassenen, Caes., Liv.
II. is, f. mannelijke leeftijd, de manbaarheid. | meton., schaamdelen; weerbare manschap (ook poët. overdr., van stieren); (poët.) mannen, lieden, volk.