(1);
1. intr., tegenstand bieden, zich verdedigen, strijden, pro vallo, vóór enz., Liv., pro partu suo, voor, ten behoeve van enz., Cic., poët. c. d a t., propugnat nugis (voor kleinigheden) armatus (met gewapende hand = met grote heftigheid), Hor.; overdr., voor iets strijden = iets beschermen, verdedigen, pro alqa re, Cic.
2. trans., praegn. = (tegenstand biedend) verdedigen, munimenta, Tac.; overdr., absentiam alcs, iemd in zijn afwezigheid, Suet., quae libidine deliquerant, ambitu propugnant, zoeken zij te dekken door enz., Tac.