pŭli, pulsum (3);
1. eig., weg-, om-, naar beneden stoten, crates pro munitione obiectas, Caes.; werpen, slingeren, saxa in subeuntes, Curt.; voorwaarts -, verder drijven, navem in altum, Ov. | weg-, op de vlucht drijven, hostes, Caes., hostem a castris, Liv.; (als herder enz.) voort-, uitdrijven, pecus ab ruinis vici of extra portam, Liv., ook = verder drijven, pecora, Curt.
2. overdr., verdrijven, afweren, vitae periculum ab alqo, Liv., duram famem, Hor.; voortdrijven, orationem dialecticorum remis, Cic., alqm paulo longius etc., Cic.; (tot iets) drijven, verleiden, noodzaken, alqm ad voluntariam mortem, Tac.