(= pro-eo), ĭi, ĭtum, īre
1. (met het oog op de terminus a quo) = te voorschijn -, uitkomen, -gaan, huc, Ter., alci obviam, Cic., ex portu, Caes., in publicum, uitgaan, zich in het openbaar vertonen, Cic., zo ook alleen prodire, Ter., Liv.; optreden, als toneelspeler enz., in scenam, Cic., als getuige, Cic., in funus, aan een begrafenis deelnemen, Ter. | fig., te voorschijn -, opkomen, consuetudo prodire coepit, Cic.; te voorschijn komen als enz. = worden, prodis ex iudice Dama turpis, Hor.
2. (met het oog op de terminus ad quem) = voorwaarts -, voortgaan, longius, Caes., ad fauces, van schepen, Caes.; overdr., (van verhogingen enz.) vooruitspringen, -steken. | fig., quādam prodire tenus, Hor., sumptu extra modum, de maat overschrijden in enz., Cic.; impers., ne ad extremum prodeatur, dat men niet tot het uiterste vervalle (in het spreken), Cic.