dep. (1) ;
1. intr. buitmaken, plunderen, roven, Caes. ; (van dieren), praedari lupos iussit. Verg. | overdr., roverij plegen, zich verrijken, in bonis alienis, Cic., de aratorum bonis, Cic., ex alterius inscitia, Cic.
2. trans., plunderen, beroven, socios magis quam hostes, Tac. | als buit (vangst) wegvoeren, buitmaken, van gen, ovem unam (van een wolf), Ov. ; overdr., alqm, aan iemd een vangst doen, Ov., alqd, als buit zich toeëigenen, ontroven, b.v. amores alcs (iemds beminde), Ov., singula de nobis, Hor.