I. trans., van boven neerwerpen, -storten; pass. praecipitari
mediaal = zich enz., Sall., poët., van gesternten = snel ondergaan
aquis (dat.) of in aquas, Ov. ; overdr., part. praecipitatus (van de tijd) = ten einde lopende, bergaf gaande, Ov. | fig., neerstorten, alqm ex altissimo dignitatis gradu, Cic., vand. — te gronde richten, rem publicam, Liv., spem, Ov. ; meeslepen, mentem, Verg. ; verhaasten, overhaasten, obitum (de ondergang), van hemellichamen, Cic., poët., moras omnes, alle hindernissen snel uit de weg ruimen, Verg., consilia raptim praecipitata, overhaaste besluiten, Liv. ; dringen, aandrijven
c. inf., Verg.
II. intr., (zich) neerstorten, in fossam, Liv., ex montibus (van een rivier), Cic.; overdr:, ten ondergang neigen, ten einde lopen (van zon, nacht, herfst). | fig., absol. (vooral van personen) = vallen, te gronde gaan, of = hals over kop duikelen, of = zich overhaasten, ad exitium, de ondergang te gemoet ijlen (zo ook absol., van de staat), Cic., in insidias, plotseling vallen, Liv.