(plōdo), plausi (plōsi), plausum (plōsum) (3);
1. intr., klappen, slaan (dat het klapt), alis, Verg., of pennis, Ov. | in 't bijz., in de handen klappen, toejuichen, manus in plaudendo consumere, Cic., huic ita plausum est, ut etc., Cic., vooral in het theater aan het einde van een stuk, plaudite (plodite), Pl., Hor.: overdr., toejuichen, alci, Cic., alci rei, Hor., Ov., ook sibi, Hor., Plin. ep.
2. trans., (tegen iets) klappen, (iets) slaan (dat het klapt), pectora manu, Ov., plausa colla equorum, Verg., pedibus choreas, met de voeten stampend uitvoeren, Verg. | klappend tegen elkaar slaan, plausis alis, klapwiekend, Ov.