ae, f.
1. eig., arbeid, moeite, inspanning, bezigheid, operam in alqa re consumere of locare of ponere of alci rei tribuere, Cic., vooral operam dare alci rei, moeite aan iets besteden, voor iets zorgen, zich aan iets wijden, Cic., operam dare, vooral met ut of ne, zorgen, dat of dat niet, Cic., Caes., homines in operas mittere, werk verschaffen, Cic., datā of deditā operā, met opzet, Cic. | in ’t bijz., bemoeiing, moeite (voor anderen) = dienst, zorg, hulp, eocigere operam alcs of ab alqo, Vell., Cic., alcs operā uti, Vell., operam polliceri, Sall., operam fortium virorum edere, zich als dappere mannen gedragen, Liv., operas dare pro magistro, voor vice-directeur spelen, Cic., esse in operis societatis, in dienst der maatschappij zijn, Cic., alci operam dare, iemd een dienst bewijzen, Cic., ook (van de rechter) = iemds zaak ter hand nemen, onderzoeken, beslechten, Ter., Cic., operam dare sermoni alcs, naar iemd luisteren, Cic., operam dare auctioni of funeri, bij wonen, Cic., meā, tuā, alcs etc. operā, door mijn (uw enz.) toedoen of schuld, Ter., Cic., eādem operā, te gelijk, Liv.
2. meton., (vrije) tijd, gelegenheid, deest mihi opera, Cic., est mihi operae, ik heb tijd, het komt mij gelegen, Liv. | arbeider, gewl. plur. = dagloners, werklieden, ook = (omgekochte) handlangers, vand. operae theatrales, claqueurs, Ter.; daad, = factum; gewrocht, werk, = opus.
