Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Obtĭnĕo

betekenis & definitie

tĭnŭi, tentum (2);

1. (met het begrip van bezit): in zijn bezit hebben, - houden, - krijgen, meester zijn van, bewonen, bezet houden, bezetten, suam domum, Cic., loca, Caes., vada custodiis, bezet houden, Caes. | overdr., principem locum, bekleden, Caes., numerum deorum, tot de goden behoren, Cic.
2. (met het begrip van vastheid): vasthouden, handhaven, verdedigen, pontem, Liv., principatum, Caes., hereditatem, Cic. | overdr., volhouden, doordrijven, pass. = doorgaan, ius suum contra alqm, Cic., causam, rem, Caes., absol., obtinuit, ut of ne etc., hij zette door, dat of dat niet enz., Liv., Suet., ook m. inf. praes. pass., Iust.; (een stelling) opzetten

bewijzen, duas contrarias sententias, Cic.

3. (met het begrip van volharding, duurzaamheid): (aan iets) vasthouden, niet (van iets) afgaan, (iets) behouden, bewaren, voortzetten, perpetuo equestrem ordinem, Nep., silentium, Cic., quod fama obtinuit, wat nog algemeen geloofd wordt, Liv. | refl. = blijven bestaan, - gelden, zich handhaven, zich doen gelden, pro socia, Sall.

< >