sēdi, sessuin (2);
1. intr., ergens zitten, zich ophouden.
2. trans., voor, in of op iets zitten, vand. in ’t alg. (poët.) = bewonen. | in ’t bijz., bezet houden, bezetten, blokkeren, belegeren, omnes aditus, Cic., urbem, Cic., homines, Nep.; overdr., bezet houden, in beslag nemen, zich meester maken van, tribunatus obsessies, beperkt, belemmerd, Cic., ook = (op iets) loeren, letten, acht geven, de gelegenheid (tot iets) afwachten, alqd, Cic.