loquūtus (locūtus) sum (3);
1. tegen iemd of iets spreken, in de rede vallen, tegenspreken, absol., Cic., alci, Cic. | in ’t bijz., berispen, beschimpen.
2. poët. overdr., zingend in de rede vallen (van een vogel); trans., iets bij iets laten klinken, alqd numeris (melodie), Verg.