nupsi, nuptum (3), zich (met de bruidssluier) omhullen, meton. = huwen (van vrouwen), m. en z. dat., Cic. en Liv., en vand. nuptam esse alci of cum alqo, met iemd gehuwd zijn, Cic., filiam alci nuptum (ten huwelijk) dare, Ter., Nep., propinquas suas nuptum in alias civitates collocare, uithuwelijken, Caes.; vand. part. nupta, gehuwd, getrouwd, filia, Cic., en (poët.) subst., nupta, ae f. echtgenote, vrouw, Ov.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk