Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Nŏta

betekenis & definitie

ae, f.

I. in ’t alg., kenteken, -merk, teken (ook fig.).

II. in ’t bijz.

a. teken (in het schrift), notae litterarum, lettertekens, Cic., me ton., plur. notae = geschrift, brief, Hor., Ov.; teken-, geheimschrift; (tachygrafische) tekens; noot (in de muziek); notae librariorum, interpunctietekens, Cic.
b. vlek (aan het lichaam), genetiva, moedervlek, Suet. | (ingeprikt of ingebrand) merk, brandmerk, compunctus notis Thraeciis, getatoeëerd, Cic.; fig., schandvlek. | stempel, nummi omnis notae, Suet.; fig., patefacere interiorem anirni notam, zijn diepste gedachten blootleggen, Suet. | etiket (van wijn), vand. meton. = kwaliteit, interior nota Falerni, Hor., ook overdr. = soort, aard, kwaliteit, alqm de meliore nota commendare, van de voordeligste kant, Cur. in Cic. ep. | teken, kanttekening (in een boek); (mondelinge of schriftelijke) aanmerking van de censor, berisping, en meton. = de daaruit voortspruitende oneer, verder fig. = schandvlek, smaad, adiectae mortuo notae sunt, Liv. | (vererende) bijnaam, erenaam, Numantina traxit ab urbe notam, Ov. | (gegeven) teken, wenk, notas reddere, beantwoorden. Ov.

< >