Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Nĕgo

betekenis & definitie

1. intr., neen zeggen, Diogenes ait, Antipater negat, Cic., alci, Cic., alci rei, Traian. in Plin. ep., aan iemd (op iets) een weigerend antwoord geven.

2. trans., ontkennen = zeggen, beweren, verzekeren dat niet enz., loochenen, crimen, de beschuldiging, Cic., m. acc. c. inf., Cic., in het pass. negor m. nom. c. inf., men zegt, dat ik niet, b.v. ibi vis facta (esse) negabitur, Cic., maar ook negatur m. acc. c. inf., men beweert, dat niet enz., Cic., negare non posse, quin, Liv., absol. = loochenen, si fateris . . . si negas, Cic. | (een verzoek enz.) ontzeggen, weigeren, afslaan, alqd alci, Caes., vela ventis, de zeilen inhalen, Ov., se vinculis, zich onttrekken, Ov., alci negare non posse, quin etc., Nep.

< >