Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Nĕcessārĭus

betekenis & definitie

1. eig., onvermijdelijk; noodzakelijk, nodig, vereist, ad vitam, Cic., subst., necessarii, ōrum, m. de meest betrokkenen, Suet., necessaria, ōrum, n. het noodzakelijke, Cic., vooral de noodzakelijke levensbehoeften, Sall., Curt.

2. overdr., verwant, bevriend, (door de cliënteel) verbonden; subst., verwant (verwante), vriend, cliënt, patroon. | in ’t alg. = in innige verbinding -, in nauw verband met iets staande, locus huic disputationi vel maxime necessarius, Cic.

< >