Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mŏdĭcus

betekenis & definitie

1. eig., zowel van hetgeen juist van pas is, behoorlijk, tamelijk groot, - sterk en dgl., als ook van hetgeen eerder klein dan groot is, matig, middelmatig, niet al te groot, niet aanzienlijk, na Augustus ook c. gen., virium, ten opzichte van enz., Vell., originis, van geen aanzienlijke afkomst, Tac.

2. overdr., gematigd, matig, bezonnen, na Augustus ook c. gen., voluptatum, ten opzichte van, in, Tac.; in ‘t bijz., minzaam, bescheiden, (in de politiek) loyaal.

< >