Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Lux

betekenis & definitie

lūcis, f.

1. eig., licht, glans; in ’t bijz., daglicht, dag. | overdr., hemellicht; levenslicht, meton. = leven (ook als uitdrukking van tederheid); het licht der ogen, de ogen.
2. fig., licht (der openbaarheid), voorgrond, in luce Italiae conosceris, in het aangezicht van Italië, Cic.; verklaring, opheldering; nieuw leven, hulp, redding, heil; glanspunt, schitterend middelpunt.

< >